I2

DE ABDIJ VAN ORVAL


Het indrukwekkende kloostercomplex, vaak verwoest maar steeds weer heropgebouwd, is een historische plek die teruggaat tot in de vroege middeleeuwen.

Luc wil graag mediteren in de kapel, maar die is niet toegankelijk. We zijn benieuwd naar de kruisweg van Servaes, maar ook de kerk kom je niet zomaar in. Dat vinden we wat sneu, maar de ruïnes van de middeleeuwse abdij en de medicinale plantentuin zijn het inkomgeld meer dan waard. Tussen twee buien door verkennen we de omgeving. Het kasteel van Orval, gelegen aan een idyllisch meertje, is niet te bezichtigen. Ook de oude abdijhoeve is privéterrein maar dat negeren we. We lopen het erf op en staan verrast te kijken naar het woonhuis, de stallingen en de vele bijgebouwen, prachtig gerenoveerd. In de “Weiden van Orval” goed voor een ommetje van zo’n 5,5 kilometer, grazen vredig de melkkoeien, waar we de smeuïge abdijkaas aan te danken hebben. Vlotter nog dan dit ambachtelijke product en vlotter ook dan de heilige boekjes, gaat in de abdijwinkel het trappistenbier over de toog. A l’Ange Gardien, waar streekgerechten geserveerd worden, is het knus zitten en geniet je van een schitterend uitzicht op de abdij. Die avond arriveert Kris. Luc en Magda hebben hem nog aan de hand genomen bij zijn eerste stapjes in het bos, en een fervent woudloper is ie gebleven. Die vijf jaren dat hij op zee was, was het z’n hut in Ardennen die hij het meest heeft gemist. Herinneringen worden opgehaald en dat doet deugd zo onder goede vrienden. Het wordt een gezellige avond, met abdijkaas en een amberkleurige Orval.

BURNECHAMPS - ROCHE DE L’ECUREUIL


De vorige dagen zijn voor Luc die rugklachten heeft, te zwaar geweest. Reeds tevreden met een ritje door al die prachtige landschappen, stelt hij voor om ons naar de start van de wandeling te voeren. Kris heeft droog weer meegebracht, af en toe komt zelfs een waterzonnetje piepen. Gedropt op een drassig plateau, wordt naar een donker bos afgedaald dat algauw wijkt voor de klaarte van een kapvlakte. Een jonge aanplant verzekert reeds de toekomst. Ver van alles weg, stuiten we op het idyllische Burnéchamps, piepklein gehucht met een vijftal stijlvolle huizen. Een oase van rust en schoonheid, dat je zo diep in het bos niet meteen zou verwachten. In het enorme woud van Chiny, 3300 ha groot, overheerst de beuk en is het heerlijk wandelen. Een boswandeling is sowieso genieten, maar het wordt een aparte belevenis wanneer je verrast wordt met een van de vele uitzichten over de Semois. De prille Semois, die loom door het land van de Gaume meandert, wordt eens de Ardennen in een ongetemde vloed die voortdurend draait en kronkelt.

De scherpe bochten die ze diep in het harde leisteenmassief heeft uitgeslepen bieden schitterende uitzichten. Je krijgt nooit genoeg van al die panorama’s. Roche de l’Ecureuil, niet eens de meest spectaculaire, is voor ons reeds een wow-moment. Hoog boven de rivier uit, een en al natuur om je heen overmant je het ware vakantiegevoel. Je waant je in een ver buitenland. Met een knabbeltje op de bank wordt de afdaling even uitgesteld. Dieper het dal terug in, onder enorme beukenkronen vloeit vinnig de Ruisseau de Burnéchamps. We steken het leuke bruggetje over en zakken af naar de Semois. Eens op bekend terrein aanbeland is het niet zo ver meer naar de Sint Nicolaasbrug en de gîte.

MUNO – CHASSEPIERRE - ROCHE A L’APPEL


Naar Muno in het uiterste zuiden. Mooie rit door het open land van de Gaume, dat lieflijker oogt dan de ruige Ardennen. Halverwege is er het beroemde uitkijkpunt van Chassepierre. Dromerig mooi, door glooiende graslanden omgeven, ligt het charmante dorpje aan een sierlijke meander van de Semois.

We zijn op weg naar een merkwaardig natuurmonument, verborgen in de bossen van Muno. De grindweg die naar Roche à l’Appel leidt is lang, rechtlijnig en saai. We rijden daarom verder naar de parking van het natuurreservaat, wat de wandeling flink inkort. Op onze laatste dag komt ons dat goed uit, er moet immers nog gepoetst worden voor de jagersclub die komt vergaderen. Kris is niet alleen “monsieur le directeur” van Gîte La Semois, hij is ook de schoonmaker. De berijdbare weg eindigt bij een hoefijzerbrug, de Pont des Roches, donkere boog die het zonbeschenen bos omkadert. Het heeft iets geheimzinnigs om het viaduct onderdoor te rijden, van donker naar licht de picknickweide op. Met fris geklater stroomt hier de Ruisseau des Roches, het beekje dat ons naar het puddingstenen bruggetje gidst. Puddingsteen, een geologische curiositeit van de streek, is het fossiele gesteente van een prehistorisch strand. Het rustieke boogbruggetje ziet er oud uit, maar is het niet. Aangenaam plekje evenwel om wat te vertoeven. Pootjebaden aan het strandje, picknicken onder “de rots”.

De Roche à l’Appel, grijsgrauw getint, is een chaotische opeenstapeling van ruwe rotsblokken. Wat op het achterplan gelegen valt ze niet meteen op. Met een klimmetje, steil maar kort, ontdek je pas hoe spectaculair het rotslandschap wel is. Bomen wortelen tussen de spleten. Mossen, varens en heidekruid kleuren het gesteente. En op de kam, een bank met een weids uitzicht over Frans Lotharingen. De afdaling, minder steil, komt uit op een jagershut met barbecue. Gezellige pleisterplaats alweer waar je met veel geduld ook het wild zou kunnen beloeren. Op de terugweg is er een roestig hekje, waar je de oude spoorwegbedding tussen Muno en Orgeo opkunt, een prachtig wandel – en fietspad tegenwoordig. Zonder overwegen, enkel met tunnels en viaducten is het een Waalse RAVel-weg, tegenhanger van de Vlaase trage wegen. Het moet er lekker fietsen zijn, zo ongestoord en met geringe hoogteverschillen, in rechte lijn naar Frankrijk. Wat hebben we toch veel gezien en beleefd op deze korte vakantie, de herontdekking zo mooi en zo dichtbij, van het land van de Semois.